Muziektheater kansrijk
maar te vaak noodlijdend

15 januari 2019

Maak overheidsgeld vrij om de musical in Nederland artistiek vooruit te helpen. Verstevig de internationale positie van de Nederlandse opera. Geef de reizende muziektheatergezelschappen meer vlees op de botten om hoogstaande voorstellingen te kunnen maken. En creëer ruimte voor kwalitatief, toegankelijk muziektheater voor een breder publiek. Dat adviseert de raad in Later is al lang begonnen.

De raad wijst in zijn advies het muziektheater aan als een kansrijke kunstdiscipline voor artistieke vernieuwing en een groot, divers publieksbereik. Volgens cijfers van het CBS zijn de productie (+ 13 procent) en bezoekersaantallen (+ 12 procent) van opera en musical flink gestegen. De raad signaleert echter dat achter een zichtbare, succesvolle groep producenten een breed veld schuilgaat van noodlijdende musicalproducenten en van gesubsidieerde muziektheatergezelschappen en theaters die zich weinig artistieke of financiële risico’s kunnen veroorloven. In ‘Later is al lang begonnen’ stelt de raad dat over de hele linie versterking nodig is om het muziektheater kwalitatief beter, pluriformer en zichtbaarder te maken.

Gevolgen van bezuinigingen
Zeer nijpend is de genoemde problematiek bij de twee BIS-operagezelschappen: de Nederlandse Reisopera en Opera Zuid. Kortingen op deze gezelschappen bij de bezuinigingsslag in 2013 hebben geleid tot een ernstige krapte, waardoor zij hun taken op het gebied van artistieke vernieuwing, talentontwikkeling, publieksvergroting en goed werkgeverschap met moeite kunnen vervullen. De raad adviseert het Rijk en de betrokken gemeenten en provincies om gezamenlijk te bekijken wat deze gezelschappen vanaf 2021 nodig hebben aan subsidieafspraken en -budgetten om duurzaam en volwaardig te kunnen blijven functioneren op landelijk en regionaal niveau.

Een andere problematiek signaleert de raad in het musicallandschap. Nederlanders zijn weliswaar massaal in musical geïnteresseerd, maar ongesubsidieerde musicalproducenten kunnen zich nauwelijks risico’s veroorloven en spelen daardoor te vaak op safe. Een experimenteerklimaat voor de Nederlandse musical ontbreekt. Anders dan in het theater bestaat er naast het commerciële aanbod geen gesubsidieerd circuit om artistieke ontwikkelingen aan te jagen en nieuwe vormen uit te proberen. De musical in Nederland is daardoor bijna geheel overgeleverd aan de vrije markt.

De raad ziet liever een situatie zoals gebruikelijk is in de Verenigde Staten, waar nieuwe verhalen worden ontwikkeld en nieuwe stemmen kunnen rijpen in het zogenaamde ‘off-Broadway-circuit’. Kansrijke verhalen, schrijvers en makers kunnen vervolgens doorstromen naar de Broadway-musical. Op die manier houdt de musical zichzelf actueel. Door een productiehuis of ‘talenthub’ op te nemen in de landelijke subsidiesystematiek, kan volgens de raad ook in Nederland een artistieke impuls worden gegeven aan de musical. De raad stelt daarnaast voor een risicofonds in het leven te roepen, waarop commerciële producenten een beroep kunnen doen voor het creëren van gedurfder musicals.

Internationale versterking
De raad wijst verder op de internationale betekenis van De Nationale Opera, een van de pijlers van Nationale Opera & Ballet. Dit huis heeft zich de laatste dertig jaar onder leiding van Pierre Audi in Europees opzicht onderscheiden met innovatieve regies, maar de raad meent dat de internationale voorhoedepositie versteviging verdient om op dit niveau te kunnen blijven meespelen. Hij roept De Nationale Opera daarnaast op om een steviger klankbord te zijn voor het bredere operaveld in Nederland, door jong talent een kans te geven, talentprogramma’s te ontwikkelen in samenwerking met de andere operagezelschappen en te bekijken hoe het operapubliek de komende jaren diverser kan worden.

De raad sluit zijn advies af met een aantal hoofdaanbevelingen aan het Rijk, andere overheden en cultuurfondsen. Om de toegankelijkheid en pluriformiteit van het muziektheater te vergroten, moeten er meer middelen komen voor muziektheatergezelschappen met een regionale of lokale functie. Hier ziet de raad een rol weggelegd voor steden en provincies (stedelijke cultuurregio’s), in samenwerking met het Rijk.

De raad bepleit verder dat voorstellingsplannen en beoogde publieksaantallen niet langer leidend moeten zijn bij het verstrekken van meerjarige subsidies. Subsidiegevers moeten veel meer kijken naar de rol die muziektheatergezelschappen spelen in de maatschappij, naar hun professionaliteit als werkgever en naar hun betekenis voor de ontwikkeling van het muziektheater als geheel. Ook moet er volgens de raad meer geld naar theaters, die daarmee betere voorstellingen kunnen laten zien aan hun publiek.

De raad wijst er ook op dat subsidiegevers en muziektheatergezelschappen zich harder moeten inspannen om een diverser publiek te bereiken. Omdat het om gemeenschapsgeld gaat, vindt de raad het belangrijk dat muziektheater gezien wordt door Nederlanders van elke culturele achtergrond, leeftijd, geaardheid, sekse, inkomen, woonplaats en fysieke en mentale gezondheid.