Meedoen is de kunst.
Advies over actieve cultuur­participatie

6 maart 2014

Steeds minder kinderen, jongeren en ouderen volgen in hun vrije tijd muziek- , schilder- of toneellessen. Zij moeten boven­dien vaker op zoek naar andere locaties om hun pas­sie te kunnen uitoefenen. Door bezuinigingen bij gemeenten en provincies blijft de deur van lokale, gesubsidieerde voorzieningen voor hen gesloten. De raad ziet in zijn advies Meedoen is de kunst ook kansen voor verbeteringen. Die zijn hard nodig, want cultuur­participatie leert ons belangrijke vaardigheden voor de 21e eeuw en versterkt het creatieve hart van ons land.

De raad constateert in Meedoen is de kunst dat de sector zich momenteel in een overgangsfase bevindt; de kwaliteit en continuïteit van het aanbod staan hierdoor onder druk. Gelukkig is er meer ruimte voor particuliere initiatieven. Zo ontstaan er bijvoorbeeld gezamenlijke projecten van burgers, verenigingen, culturele instellingen en private partijen waaraan de overheid wel meedoet, maar niet de eerste viool speelt. De raad is hier enthousiast over, maar ziet ook risico’s. Met name de toegankelijkheid van de voorzieningen voor cultuurparticipatie is, zeker voor kinderen en ouderen, niet vanzelfsprekend.

Ruim de helft van de Nederlandse bevolking doet op de een of andere manier aan cultuurparticipatie. Daarom zijn er voor een goede spreiding, kwaliteit en diversiteit van het aanbod volgens de raad vijf basisvoorwaarden die onder­deel moeten zijn van gemeentelijk of provinciaal cultuurbeleid: locatie, programma, promotie, vindbaarheid en toegankelijkheid. Daarnaast adviseert de raad om rekening te houden met de verschillende wensen en interesses van diverse leeftijds­groepen. Het overheidsbeleid zou volgens de raad vooral gericht moeten zijn op voorzieningen voor de jeugd, omdat daar de basis wordt gelegd voor een culturele loopbaan.

De raad dringt in zijn advies ook aan op een syste­ma­tische verzameling van deelnamegegevens en activiteiten die inzicht kunnen geven in de effectiviteit van de voor­zieningen. Op deze manier kan er een regionale ‘atlas’ van actieve cultuurparticipatie ontstaan. Verder pleit de raad ervoor kunstenaars, docenten, verenigingen, centra voor de kunsten en commerciële partijen ruimte te geven voor nieuwe vormen van scholing, presentatie en samen­spel. Hiervoor zouden de overheden altijd programma­gelden beschikbaar moeten stellen.

Het lijkt de raad zinvol een ‘ontwikkelingsperspectief’ in de vrije tijd te ontwerpen, vergelijkbaar met de leerlijnen in het cultuuronderwijs. Zo’n perspectief maakt duidelijk welke route de deelnemers kunnen volgen, geeft de docenten betere kaders en sluit beter aan op het les­programma in het reguliere onderwijs. Wat de raad betreft, komt er ook een kwaliteitsborging voor alle aanbieders van cultuureducatie.

Reactie minister Bussemaker (OCW)

De minister ziet het advies van de raad ‘als een waardevolle leidraad voor de transitie die we doormaken’. Ze schrijft in haar beleids­reactie dat ze haar inzet op het terrein van actieve cultuur­parti­ci­patie de komende jaren zal handhaven en zal richten op het nieuwe evenwicht dat moet worden gevonden.

In het bijzonder betekent dit een aangescherpte opdracht aan het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst. De minister doet een beroep op gemeenten en provincies om ondanks de lastige financiële keuzes die zij moeten maken ook te blijven zorgen voor een gunstig lokaal klimaat voor actieve cultuurparticipatie.