Verkenning arbeidsmarkt culturele sector

21 januari 2016

Wie in de cultuursector werkt, heeft vaak een zwakke arbeidsmarkt- en inkomenspositie. Dit is een belangrijke conclusie van een verkenning die de Sociaal-Economische Raad en de Raad voor Cultuur gezamenlijk hebben uitgevoerd. Deze conclusie geldt voor mensen die in loondienst werken, maar zeker ook voor zelfstandigen. Het aantal zzp’ers is in de periode 2009 tot en met 2013 met 20,4% toegenomen tot bijna 106.000. De gemiddelde toename van het aantal zzp’ers in de Nederlandse economie was in dezelfde periode 9,6%.

Ontwikkelingen arbeidsmarkt cultuursector
Werknemers in de cultuursector zijn vaak uit noodzaak zelfstandig geworden. Daardoor leven zij in onzekerheid over de continuïteit van hun werk en omdat de tarieven voor zelfstandigen onder druk staan, verdienen zij aanzienlijk minder. Het werken als zelfstandige leidt vaak tot het vervallen van betaling bij arbeidsongeschiktheid, omdat verzekeringen hiervoor buiten het financiële bereik van veel zelfstandigen liggen. Vanwege het over het algemeen lage inkomen zorgen zelfstandigen vaak ook niet voor een pensioenvoorziening.

In 2013 verdienden zzp’ers in de cultuursector gemiddeld 21.908 euro. Dit is ruim tienduizend euro lager dan het modaal bruto-inkomen in dat jaar (32.500 euro ). Beeldend kunstenaars verdienden in 2013 gemiddeld 13.990 euro, muzikanten 16.400 euro, schrijvers 20.500 euro, filmmakers 21.500 euro en acteurs 26.900 euro.

Omdat de vraag naar betaalde arbeid is afgenomen, is de concurrentie tussen werkenden in de sector groot, waardoor vaak voor zeer lage tarieven wordt gewerkt. Soms werkt men zelfs gratis, alleen maar om het eigen beroep te kunnen uitoefenen en in de hoop op betaalde werkzaamheden in de toekomst.

Minder loondienst, meer zelfstandigheid
Het aantal banen voor werknemers in de cultuursector is met 12.3% afgenomen (gemiddelde in Nederland: 2.5%). Tegelijk is het aantal tijdelijke banen toegenomen. Door deze daling en de toename van het aantal zelfstandigen in de sector, vindt er een verschuiving plaats van loondienst naar zelfstandigheid. Dit komt over de hele linie van de cultuursector voor.

Eind 2013 was 42% van de beroepsbeoefenaren in de cultuursector zelfstandig. Het gemiddelde in de Nederlandse economie was op dat moment 16%. Vooral kunstenaars zijn veelal zelfstandig (gemiddeld 60%) met als opvallende uitschieter de groep beeldende kunstenaars (90%). Voor een deel van de zelfstandigen is er geen duidelijke werkgever aan te wijzen. Daarnaast is er een grote groep zelfstandigen die zich genoodzaakt ziet deze weg op te gaan, omdat zij hun beroep niet (meer) in loondienst kunnen uitoefenen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere vertalers, scenarioschrijvers en muziekdocenten.

Hybride beroepspraktijk en vrijwilligers
Zeker wanneer de inkomenspositie kwetsbaar is, worden – indien mogelijk – zelfstandige werkzaamheden en werkzaamheden buiten de sector in dienstverband gecombineerd. In 2011 gold dit voor 7% van de Nederlandse beroepsbevolking. In de cultuursector is het aantal combinatiebanen 17%.

Opvallend is ook dat naast de verschuiving van vaste naar flexibele banen in bepaalde sectoren meer stagiairs en vrijwilligers worden ingeschakeld. Zo is het aantal vrijwilligers en stagiairs in musea tussen 2005 en 2013 met 82% toegenomen.

De verkenning is uitgevoerd door een gezamenlijke commissie van de SER en de Raad voor Cultuur onder leiding van SER-Kroonlid Evert Verhulp. De commissie heeft zich, naast onderzoek en literatuur, ook gebaseerd op de inbreng van personen en organisaties uit de cultuursector tijdens rondetafelgesprekken.

Reactie minister Bussemaker

‘De zorgen van de Raad voor Cultuur en de SER over de positie van kunstenaars deel ik en heb ik de afgelopen jaren vaker geuit en met de Kamer besproken. In zijn advies Basisinfrastructuur 2017 – 2020 herhaalt de raad zijn zorgen over de culturele arbeidsmarkt. Hij constateert dat de aanvragen voor de BIS nog weinig zicht geven op hoe instellingen omgaan met goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap.

De raad constateert echter ook dat sommige instellingen aangeven tijdelijke contracten om te willen zetten in vaste aanstellingen. Ik vind het van groot belang dat deze tendens doorzet. Mensen die in de cultuursector werken moeten een fatsoenlijk inkomen kunnen verdienen, zoals ik ook eerder al heb aangegeven in Ruimte voor cultuur: Uitgangspunten cultuurbeleid 2017 – 2020. De passie die veel makers in de culturele en creatieve sector hebben mag geen excuus zijn voor slechte beloning, te zware belasting of doorgeslagen gebruik van de flexibiliteit van werkenden. Ook in deze sector moet decent work de norm zijn.’

In het voorjaar van 2017 hebben de SER en de Raad voor Cultuur een vervolg uitgebracht op hun gezamenlijke verkenning: Passie Gewaardeerd. Versterking van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector.